Het kwaad in de ogen kijken

Zo ziet een crimineel er uit, toch?In mijn vorige blogpost zei ik dat wij mensen het vaak moeilijk vinden om écht te kijken naar wat iemand écht verkeerd heeft gedaan. Daar komt van alles bij kijken: sociaal en mentaal, oorzaak en gevolg. Voor omstanders is het misschien iets alledaags. Maar voor slachtoffers is het van levensbelang. Daarom is het belangrijk dat we iets beter kijken naar wat hier precies aan de hand is.

Wat we doen in plaats van het kwaad in de ogen te kijken

Is het je wel eens opgevallen hoe we praten over mensen die in onze ogen iets verkeerds hebben gedaan? Mij valt het op dat heel weinig mensen benoemen wát het is dat diegene heeft gedaan. Als we naar de werkelijke situatie kijken, dan is er een persoon die een handeling heeft gedaan tegen een ander persoon:

De werkelijke situatie: een dader, een handeling, en een slachtoffer.

Alleen kijken we het liefst niet naar die handeling. We verzinnen allemaal woorden om die handeling weg te maken of net te doen alsof het geen handeling was. Over het slachtoffer zeggen we dingen als “Het is gebeurd”, “Het is je overkomen”, “Je hebt het meegemaakt”. In plaats van: diegene heeft dat gedaan.

Bij de dader doen we ook zoiets. In plaats van naar de daad te kijken, kijken we het liefst naar alle andere aspecten van de dader: Dat hij lelijk is of dik, dat hij er ongezond uitziet, dat hij raar praat, dat hij raar haar heeft, dat hij rare hobby’s heeft, dat hij rare vrienden heeft, en ga zo maar door. Ook gebruiken we vaak het woord “raar” of “apart” in plaats van dat we zeggen dat we iemand “naar” of “gemeen” of “slecht” vinden. Ook praten we het liefst op een manier die zijn of haar actieve aandeel wegmaakt: “Hij kan zijn handen niet thuishouden”, “Ze kon er maar niet mee stoppen”.

Waarom doen we dit?

Wat we al helemaal niet willen, is die persoon koppelen aan de handeling die hij of zij gedaan heeft. Waarom eigenlijk niet? We hebben allemaal wel een mening over wat goed en kwaad is, wat we vinden dat moet kunnen en wat niet moet kunnen. Nou, hier staat hij of zij voor je, degene die dat gedaan heeft waarvan jij vindt dat het niet kan. Dit is je kans!

Maar in plaats daarvan, lijken we verder willen te zoeken. We zetten de persoon die voor ons staat opzij, want we zoeken het echte kwaad. En dat is altijd ergens anders. Een bekend voorbeeld is kindermisbruik. In ongeveer 80% van de gevallen is de dader géén pedofiel. Dat wil zeggen: het is niet iemand die de stoornis heeft dat hij gevoelens krijgt voor jonge kinderen. Het is iemand die gewoon op volwassen mannen of vrouwen valt. En in verreweg de meeste gevallen is het een familielid of iemand die heel dicht bij de familie staat.

Die vader, dus, of die broer, of die tante, of die opa, of die beste vriend die altijd over de vloer komt. Alleen, dat willen we niet zien. Nee, het echte kwaad, dat moet toch ergens anders liggen?

En dus gaan we op zoek: is het iemand’s overtuigingen? De maatschappij? Drank of drugs? Kortsluiting in de hersenen? De omstandigheden? Mannen?

Waar is het echte kwaad?

En dat is natuurlijk onzin. Het kwaad, dat is deze handeling. De verkrachting. Het misbruik. Datgene wat de dader gedaan heeft. Je hoeft niet verder te zoeken. Er is niet ergens een “ideaal” kwaad, een “echt” kwaad, een “groter” kwaad dat we niet zien. Het is hier, recht voor onze neus. Dit is het kwaad.

Dit is het kwaad

Maar we willen geen misdaden bestraffen. We willen misdadigers bestraffen. Want die kennen we niet. “Henk? Nee, Henk zou zoiets nooit doen. Je hebt het vast verkeerd begrepen. Tegen mij doet hij wel gewoon aardig. Nou ja, hij zegt misschien wat rare dingen. Maar het zal wel niks zijn.” Want beseffen dat diegene die jij als vriend ziet, dit heeft gedaan – daar kan ons brein heel slecht mee omgaan.

En stel je voor, we zouden misdaden bestraffen. Handelingen. Acties. Dan verdienen we zelf toch ook straf? Als we door rood licht rijden? Als we parkeren waar het niet mag? Als we een nieuwe camera aan de belastingdienst opgeven als “werkinvestering” terwijl we hem toch echt voor de vakantie hebben gekocht? Maar zo denken we liever niet. Misschien zijn we dus wel gewoon bang voor de consequenties voor onszelf, als we naar het kwaad zoeken in alle mogelijk hoeken, in plaats van naar de daad zelf te kijken.

Het meeste hiervan zal onbewust zijn. Ons brein heeft allerlei kronkels, en één daarvan is dat we ons altijd goed willen voelen over onszelf en de mensen die wij zien als onderdeel van onze groep. Dat is logisch en het helpt ons. Het betekent alleen niet dat het ook wáár is.

Waarom je een misdadiger niet in de ogen zal kijken

Zodra we een echte dader hebben gevonden, iemand die hier voor ons staat en die we in verreweg de meeste gevallen goed kennen, gaat het dus mis met onze blik op de misdaad. In Talking to Strangers beschrijft Malcolm Gladwell een experiment waarin werd gekeken wie er beter kan voorspellen of verdachten die op borgtocht vrijkomen, toch weer een misdaad plegen. Wie voorspelde het beter, een rechter of een computer?

De rechters vonden het erg belangrijk om de verdachte voor zich te hebben. Om hem of haar “in de ogen te kunnen kijken” en een gevoel te krijgen voor “wie die persoon is”. Maar wat bleek? Het lijstje dat door een computer was gemaakt, klopte veel beter. Van de op borgtocht vrijgelaten verdachten beging 25% minder opnieuw een misdaad, ten opzichte van het lijstje van de rechters (p40). De rechters hielden dus ontzettend veel mensen onterecht vast!

Erger nog, de computer had een lijst met 1% verdachten met hoog risico aangewezen – maar de rechters lieten bijna de helft daarvan gewoon vrij! Als je mijn vorige blogpost hebt gelezen, is dat natuurlijk geen verrassing voor je. Mensen die misdaden kunnen begaan, zijn immers sociaal, charmant en aantrekkelijk. Ook voor rechters. Een misdadiger in de ogen kijken, geeft je niet méér informatie. Het vernietigt informatie die je al hebt.

Een ander probleem met mensen in de ogen kijken en proberen erachter te komen “wie ze zijn” en wat ze beweegt, is dat je geneigd bent je in te leven. Want dat doen we, als mensen. Alleen: je probeert je in te leven in iemand die zich – op het moment van de misdaad – juist niet inleefde in de ander. Grote kans dus dat je geen beeld krijgt van hoe die ander was of wat hem of haar bewoog, maar dat je ziet hoe jij jezelf in die situatie zou voelen.

En, tja, dan kun je natuurlijk alleen maar concluderen dat dit gewoon een mens is als jij en ik, die om allerlei redenen en door allerlei omstandigheden de fout in is gegaan. En dan kom je maar weer tot de conclusie dat het echte kwaad ergens anders ligt.

Op het moment dat je een misdadiger in de ogen kijkt, vind je het geen misdadiger meer. De misdadiger, dat blijft altijd die engerd in de film, met die rare blik in zijn ogen, die rare kleren, die rare stem. Iemand die een andere taal spreekt, iemand uit een andere cultuur, iemand met een andere huidskleur…

Het probleem met zoeken naar misdadigers

Het probleem met zoeken naar misdadigers is dat de misdaad zelf verdwijnt. De misdaad wordt afgezwakt, want de schuld wordt weggehaald bij degene die die actie gedaan heeft, en belegd bij allerlei andere dingen: de omstandigheden, de cultuur, het verleden, de situatie.

Het slachtoffer van dit probleem is… het slachtoffer. We weten dat slachtoffers van seksuele misdrijven vaak zelf schuld en schaamte voelen. Dat is een afweermechanisme van ons brein om ons niet hulpeloos te hoeven voelen. Want dat is wat er gebeurt bij verkrachting: je wil het niet en hij doet het toch. Dat is wat er zo ontzettend beschadigend aan is.

Om dat niet onder ogen te hoeven zien, verzint je brein dat het je eigen schuld was. Handig voor je brein, maar heel naar voor jou. Want zo lang je dat gelooft, kun je niet verder. Je kunt niet helen, en je kunt niet voor jezelf gaan zorgen. Daar heb ik eerder al uitgebreider over geschreven.

Het probleem is dat dit schuldgevoel op zoek is naar argumenten om zichzelf in stand te houden. Dus dat wil graag horen dat er geen misdaad was. Het brein van slachtoffers maakt van de slachtoffer een dader. Drie keer raden wat het met de dader doet… Precies. Het maakt van de dader het slachtoffer.

Elke keer dat wij de dader zien als “een gewoon iemand die de fout in ging”, elke keer dat we zeggen dat de echte misdadigers ergens anders zijn, elke keer dat we de misdaad wegmaken door de schuld neer te leggen bij de omstandigheden, het verleden, de cultuur, de maatschappij of wat dan ook, doen we precies datgene wat niet goed is voor het slachtoffer.

Dat is lastig. Want we doen het voor onszelf. Eerder schreef ik al hoe victim blaming gaat over hoe we onszelf graag willen voelen. Alleen – het ongezonde deel van het slachtoffer wil daar graag op aanhaken. Het is heel verleidelijk voor het brein van een slachtoffer om mee te gaan in al deze “ontschuldigingen” – maar het slachtoffer zelf komt er niet verder mee.

Wat is er nodig om verder te komen?

Als mensen leven we nog niet zo lang samen met zó veel andere mensen. Het grootste gedeelte van onze geschiedenis leefden we samen met een groepje van misschien 25 anderen. Als iemand in ons groepje iets deed wat niet door de beugel kan, hadden we twee mogelijke oplossingen: óf de persoon verstoten – en dan sterft hij of zij een langzame, pijnlijke hongerdood – óf vergeven. Vergeven gaat niet over het slachtoffer – het gaat erom dat wij, als groep, toch verder kunnen met de dader.

Daarmee zeg ik niet dat ik tegen vergeving ben, of dat we niet zouden moeten vergeven. Verre van. Als je iemand niet levenslang wilt opsluiten of executeren, dan kun je maar beter zo goed mogelijk zorgen dat die persoon weer verder kan in de maatschappij. Alle mogelijke re-integratie, TBS, reclassering – alles wat we daar in het Nederlands rechtssysteem voor doen, is ongelooflijk belangrijk.

Maar we moeten wel inzien dat dit over óns gaat, en dat het slachtoffer iets anders nodig heeft. Wat het slachtoffer nodig heeft, is dat de rollen weer juist verdeeld worden. Dat het slachtoffer als slachtoffer erkend wordt. En daarvoor moet erkend worden dat er een misdaad is gepleegd. Daarvoor moeten we naar de misdaad durven kijken, en ophouden met zoeken naar de ideale misdadiger, waarvan we een monster kunnen maken met een rare stem en rare kleren en andere rare eigenschappen.

We moeten kunnen zeggen: dit heeft die persoon gedaan en dat hadden ze nooit mogen doen. Dát is het kwaad in de ogen kijken: kijken naar de misdaad zelf. Die daad, die handeling, die actie – dat is het kwaad. Het kwaad bestaat niet ergens in een ander universum of in de ideale wereld of in het buitenland of op papier. Dit – deze actie – dit is het kwaad. Dit is wat mensen beschadigt. Dit is wat leed en ellende en vernietiging veroorzaakt. Van alle mensen in de maatschappij die dit hadden kunnen doen, heeft de dader dit gedaan. Van alle dingen die de dader in die situatie had kunnen doen, heeft de dader dit gedaan.

En daar past boosheid over. Niet boosheid op iets abstracts, niet boosheid op de maatschappij of op alles wat erna is gebeurd of op hoe andere mensen op je reageren of op degene die jou vandaag op de zenuwen werkt. Boosheid op de oorspronkelijke misdaad en degene die hem begaan heeft. Ook al is het je oom, je broer of die goed verzorgde, aardige jongen en niet een vies uitziende engerd.

En wat ons past, als omstanders, is niet die boosheid wegmaken, bestraffen of ervoor terugdeinzen. Ons past erkennen dat die boosheid op die misdaad en die misdadiger terecht is. En niet hoeft te worden verlegd naar de maatschappij, naar omstandigheden, de situatie of de cultuur.

Verwachtingsmanagement

Dit is lastig. En aangezien het zo ingebakken zit in ons brein, kunnen we ook niet van onszelf en elkaar verwachten dat we dit altijd goed doen. We kunnen niet van ons brein verwachten dat we naar de misdaad kunnen kijken. We kunnen niet van ons brein verwachten dat we nooit aan victim blaming zullen doen of dat we nooit zullen proberen de schuld af te schuiven van iemand die we kennen naar een abstract idee als “de cultuur” of “de maatschappij”.

Maar waar het om gaat, is dat we onze eigen kronkels opzij kunnen zetten op het moment dat het ertoe doet. Op het moment dat een slachtoffer voor ons staat, zullen we even op onze tong moeten bijten. En eerst bedenken wat goed is voor hem of voor haar. Woorden hebben impact. En dit is het moment dat we iets kunnen betekenen voor iemand die dat heel hard nodig heeft.

—————————————————————————————–
Gladwell, M. Talking to Strangers. New York: Little, Brown and Company 2019.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *