illusies en zelfverdediging – deel 2: zelfonderschatting

Naar aanleiding van mijn vorige post over de vier grote illusies vroeg iemand: “Maar wat nou als het precies omgekeerd is? Wat als iemand zichzelf chronisch onderschat?” Uiteraard kom ik dat heel veel tegen. Niet alleen tijdens mijn lessen zelfverdediging, ook in de lessen tai ji quan die ik geeft, en in het dagelijks leven. Een heel relevante vraag dus.

Hoe werkt zelfonderschatting?

Het lijkt inderdaad alsof de vier grote illusies die ik noem, vooral te maken hebben met zelfóverschatting: je denkt dat je meer weet dan je eigenlijk weet, en dat het mogelijk is om 100% invloed uit te oefenen op dingen die niet 100% in jouw controle zijn.

Ik denk dat zelfónderschatting vaak te maken heeft met invloeden van buitenaf. Pesten is voorbeeld nummer één van die externe invloeden: daar kun je iemand flink mee kapot maken. Onrealistische standaarden waar iedereen constant maar aan moet voldoen, zoals het gefotoshopte lichaam en het perfecte CV zijn andere voorbeelden.

Maar toch lijkt het alsof ook de Illusie van Kenbaarheid hier weer de kop opsteekt. En dan wel kenbaarheid van jezelf. Dat je kunt weten wie je bent, en dat degene die je bent consistent is en niet verandert.

In een eerdere blogpost had ik het al over karakter: en daarin zei ik dat “karakter” een te groot vraagteken is om van een ander te kunnen definiëren. Weten we ooit echt helemaal wie iemand is? Ik heb toen geschreven: laat deze vraag maar zitten.

Maar over onszelf hebben we vaak de illusie dat we wél weten wie we zijn, en wat er wel of niet “in ons karakter zit”.

Eigenlijk beperk je jezelf dan tot iets. Wat dat “iets” is maakt niet zoveel uit – het gaat erom dat je denkt dat je zélf kenbaar bent. Dat iemand ooit alles van jou zou kunnen weten en snappen. Ik denk dat dat niet waar is – maar vooral: ik denk dat het niet helpt.

Waarom is het zo moeilijk iets aan zelfonderschatting te doen?

De meest verschrikkelijke, meest vernietigende zin die ik mensen steeds weer hoor zeggen is “Ik kan het niet”. Zodra iemand dat zegt, zie je haar gewoon verkrampen, en vaak genoeg komen dan de tranen.

Het lijkt wel een soort toverspreuk: op het moment dat je die vier woorden uitspreekt, wordt het de waarheid.

Alleen – het tegenovergestelde werkt ook niet, merk ik. Als je mensen met een negatief zelfbeeld laat zeggen “Ik kan het”, of als je mensen om hen heen dat laat zeggen, ontstaat er alleen maar méér druk.

Dus het kan niet linksom en het kan niet rechtsom – en dat is het grote probleem van een negatief zelfbeeld.

Oliver Burkeman beschrijft een onderzoek naar dit probleem in zijn boek The Antidote (p16). En het blijkt dus dat de illusie dat je jezelf kunt kennen, en dat je karakter consistent is – dat je samen te vatten bent in een beschrijving, en dat die beschrijving niet verandert – samen het probleem veroorzaken.

want onze hersenen denken zó graag dat ons karakter consistent is, dat wanneer we iets doen dat niet past bij het beeld dat we van onszelf hebben, we ons enorm ongemakkelijk voelen. Wat blijkt? Als je een negatief zelfbeeld hebt, en iemand vraagt je om positieve dingen over jezelf te zeggen, verwerpen je hersenen dit, en voel je je daarna van de weeromstuit nóg rotter.

Het is uiteraard goed bedoeld, maar als je aan iemand met een negatief zelfbeeld vraagt om positief over zichzelf te zijn, vraag je dat aan de verkeerde persoon. Als een hooikoortsmedicijn dat alleen werkt bij mensen die geen hooikoorts hebben.

Wat werkt wel?

Iemand heeft eens geschreven dat planten niet groeien door er hard aan te trekken. Planten groeien vanzelf als je ze een grotere pot geeft en wat water en zonlicht. Planten hebben ruimte nodig om te groeien, en mensen ook. En als ze die ruimte krijgen, gaat het groeien vanzelf.

In de praktijk merk ik dat mensen vaak vast zitten in zo’n te kleine plantenpot.

Ik had een keer een leerling die steevast te laat kwam. Ze had erg veel moeite met bewegingen leren, en sommige andere leerlingen behandelden haar een beetje alsof ze het toch niet kon. Moet je maar niet elke week te laat komen. Gewoon beter je best doen! Toch?

Nou nee. Ik ben leraar, en ik moet mensen kunnen bieden wat ze nodig hebben om verder te komen. Dus zo makkelijk kan ik me er niet vanaf maken.

Ik keek naar haar gezicht terwijl ze aan het oefenen was.

Haar lippen bewogen constant. Haar ogen waren naar beneden gericht; haar blik was naar binnen. Soms was het even verstaanbaar wat ze zei.

Allemaal oordelen.

Allemaal negatieve oordelen. “Nee dat was fout” “nee wacht zo moet het niet” “nee ik heb hem niet meer” en zo maar verder, in een constante stroom.

Het gekke was: ondertussen deed ze alles heel snel. En was elke beweging dus te vroeg klaar, en dat snapte ze niet en dan ging ze extra bewegingen erbij maken. Ze verwachtte dus eigenlijk van zichzelf dat ze alles sneller deed, dat ze ingewikkelder dingen deed dan anderen, en dat ze daarin ook nog eens niks fout mocht doen. De reden dat ze te laat kwam was overigens dat ze nog een andere les daarvoor had en moest altijd keihard fietsen om op tijd te zijn – dus ze had ook nog de verwachting van zichzelf dat ze 2 lessen in één avond kon stoppen.

Een plant met een heel erg kleine pot dus.

Dus die pot moest ergens kapot. Maar waar dan? “Beter je best doen” is het slechtste advies dat er bestaat. “Het lukte me steeds niet, tot jij zei dat ik beter m’n best moest doen, en nu gaat het fantastisch! Dankjewel!” Yeah, right.

Nóg meer druk, dus de pot wordt nóg kleiner.

Zeggen dat ze die extra bewegingen niet moest maken? Dan bevestig ik dus haar idee dat ze het fout doet.

Nóg kleiner.

Zeggen dat ze het langzamer moet doen? Iets waarvan ze nog niet eens wist dat ze het “verkeerd” doet.

Nóg kleiner.

Zeggen: “Het is helemaal niet moeilijk, kijk maar!” Wat voor reactie roep je dan op? “Oh dus ik kan het niet, terwijl jij zegt dat het heel makkelijk is; nou dan moet ik echt wel een mislukkeling zijn.”

Nóg kleiner…

“Kop op!” “Je moet wel goed je best doen!” “Het is niet moeilijk” – we bedoelen het allemaal zo goed. Alleen het werkt niet. Dus ik moest iets anders proberen.

En er was maar één ding over dat ik aan kon pakken, en dat was het oordelen. Dus dat vroeg ik haar: “Doe dezelfde serie bewegingen nog eens, maar stel het oordelen uit. Laat het open.”

Pats. Gat in de pot. Iets meer ruimte.

In de praktijk

Onze hersenen oordelen graag, en dat is maar goed ook. Is het veilig deze straat over te steken? Ja of nee. Kan ik dit water drinken? Ja of nee. Moet ik met deze meneer mee gaan? Ja of nee.

Helaas kan het ook te gek worden. Vooral als het over jezelf gaat.

Daarom vraag ik leerlingen vaak hun oordeel uit te stellen. Niet om níet te oordelen – want dat is erg moeilijk – maar gewoon, om iets te doen en nog even niet gelijk te oordelen over hoe het ging. Je hebt het nog niet gedaan, dus je weet nog niet of je het kunt.

En ga het dan helemaal doen.

Grof gezegd: mensen die van zichzelf verwachten dat ze meer controle hebben dan ze denken, zoals in mijn vorige post, doen de oefening wel, maar vinden het niet goed genoeg en worden dan gefrustreerd.

Mensen die denken dat ze het niet kunnen, proberen het niet eens.

Grappig woord eigenlijk, “proberen”. Van “proeven”. Ergens een stukje van proberen om te kijken of je het lekker vindt. En dat is wat mensen met een laag zelfbeeld vaak doen. Ze bewegen een klein beetje, denken dat ze het niet kunnen, en haken dan af.

In het Japans zeg je “proberen” door te zeggen “iets doen zodat je achteraf kan zien hoe het was.” Als je het zo bekijkt, gaat het dus over iets helemáál doen, niet alleen maar een klein beetje.

In mijn les vraag ik je terug te keren naar wat er daadwerkelijk is. Het gevoel van de beweging – niet de gedachte over de beweging. Het gevoel van de grond tegen je voeten, en jouw handen en armen tegen het lichaam van de ander. De ruimte om je heen, gewoon, zoals ie is, mooi of lelijk, koud of warm – zonder oordeel.

En dan proberen – door de beweging helemaal te doen. Er helemaal in te gaan en het helemaal af te maken. En dan niet te oordelen. Ik ben de leraar, dus als ik vind dat ik er iets over moet zeggen, doe ik dat wel. Dat hoef jij niet te doen.

En dat is eigenlijk ook een soort meditatie. En het loslaten van de Illusie van Kenbaarheid. En dáárdoor ontstaat de ruimte.

Ik ben zelfs geneigd om te zeggen: die ruimte, zonder oordelen, is de enige ruimte waarin mensen kunnen leven en opbloeien.

Zo vaak kun je pas iets leren als het je geen bal uitmaakt. Als het niet zo beladen is.

Stel het oordelen steeds een beetje uit. Over vijf minuten. Okee, over nog vijf minuten. Over nog vijf minuten. Enzovoorts.

Je zult merken dat tegen de tijd dat je dan wilt gaan oordelen, je de oefening al hebt gedaan. En dan heb je fysiek bewijs om aan je hersenen te laten zien dat je het wel kunt.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *